Belangrijkste bevindingen van het Europees Scholierenonderzoek naar alcohol en andere drugs (ESPAD) van 2024

thumbnail of the ESPAD 2024 keyfindings
Logo of the EUDA, European Union Drugs Agency
ESPAD logo

In deze publicatie worden de belangrijkste bevindingen samengevat van de achtste ronde van het Europees Scholierenonderzoek naar alcohol en andere drugs (ESPAD), die in 2024 werd gehouden onder 113 882 leerlingen van 15 tot 16 jaar in 37 Europese landen. Deze editie markeert 30 jaar monitoring van risicogedrag bij adolescenten in heel Europa en introduceert een nieuwe focus op mentaal welbevinden en preventieactiviteiten, waarmee het groeiende belang van deze factoren voor de gezondheid van adolescenten wordt erkend.

Dit rapport met de belangrijkste bevindingen is beschikbaar in 33 talen en geoptimaliseerd voor online weergave. Een uitgebreider verslag, het ESPAD-rapport 2024: De resultaten van het Europees Scholierenonderzoek naar alcohol en andere drugs (ESPAD), zullen in oktober 2025 worden gepubliceerd.

Voor het laatst bijgewerkt op: 20 mei 2025

Overzicht van de enquêteresultaten

Het Europees Scholierenonderzoek naar alcohol en andere drugs (ESPAD) van 2024, waaraan 37 landen hebben deelgenomen, markeert 30 jaar van monitoring van risicogedrag bij adolescenten in heel Europa. Hoewel de nadruk blijft liggen op gedrag en trends op het gebied van drugsgebruik, wordt in deze editie een nieuwe focus gelegd op mentaal welbevinden en preventieactiviteiten. Daarmee wordt het groeiende belang van deze aspecten voor de gezondheid van adolescenten erkend. Terwijl het gedrag van adolescenten verandert, blijft de langetermijnmonitoring van ESPAD cruciale inzichten verschaffen voor het sturen van preventie- en beleidsinspanningen, zodat de maatregelen effectief en relevant blijven.

Hoewel het middelengebruik al geruime tijd daalt, geven nieuwe ontwikkelingen ook aanleiding tot nieuwe bezorgdheid. Het roken van sigaretten is de afgelopen decennia aanzienlijk afgenomen: in de periode 1995-2024 is de prevalentie van het “ooit”-gebruik gehalveerd. Vroege initiatie komt echter nog steeds voor en vooral onder meisjes is het aantal scholieren dat op 13-jarige of jongere leeftijd dagelijks rookt, de afgelopen jaren toegenomen. Ondertussen is het gebruik van e-sigaretten onder adolescenten sterk gestegen, met stijgende percentages van jongeren die vroeg met vapen beginnen en van dagelijks gebruik. Dit vergroot de bezorgdheid over dubbel gebruik van traditionele en elektronische sigaretten en weerspiegelt een bredere verschuiving naar alternatieve nicotineproducten.

Ook het alcoholgebruik is in de loop der tijd gedaald, zowel wat het totale gebruik als wat binge drinken betreft. Deze daling is echter meer uitgesproken bij jongens, terwijl de cijfers voor meisjes een stabielere trend vertonen. Ondanks deze vooruitgang blijft alcohol op grote schaal toegankelijk, en in sommige regio’s blijven vroege initiatie en episodisch excessief drinken belangrijke punten van zorg.

Cannabis is nog steeds de meest gebruikte illegale drug, hoewel de prevalentie van “ooit”-gebruik is gedaald tot het laagste niveau sinds 1995. Hoewel jongens over het algemeen een hoger gebruik aangeven, worden de verschillen tussen jongens en meisjes kleiner en worden jongens op enkele punten zelfs overtroffen door meisjes. Vroege initiatie en risicovol gebruik blijven een punt van zorg, hoewel het totale recente gebruik (gebruik in de afgelopen 30 dagen) een dalende trend op de lange termijn vertoont en is gedaald naar 5 %. De ervaren beschikbaarheid varieert sterk, maar cannabis blijft de gemakkelijkst verkrijgbare illegale drug onder leerlingen.

Onder ESPAD-leerlingen is het gebruik van andere illegale drugs afgenomen, waarbij de verschillen tussen jongens en meisjes kleiner zijn geworden, hoewel jongens over het algemeen nog steeds een hoger gebruik en een grotere beschikbaarheid melden. Ondertussen neemt het gebruik van inhaleermiddelen toe bij meisjes, terwijl ook het niet-medisch gebruik van farmaceutische middelen toeneemt.

Afgezien van middelengebruik is er ook sprake van veranderend risicogedrag. Gamen is onder ESPAD-leerlingen toegenomen, met name onder meisjes, en is niet langer een overwegend mannelijke activiteit. Dit is een ontwikkeling die overeenkomt met bredere verschuivingen in digitaal gedrag. Ondanks dat gamen is toegenomen, blijft ervaren problematisch gamegedrag stabiel. Anderzijds is het problematisch gebruik van sociale media toegenomen, met name onder jongens, terwijl de cijfers onder meisjes ook hoog blijven.

Gokken blijft stabiel, maar online deelname aan gokspellen is sterk toegenomen en schadelijk gokgedrag is bijna verdubbeld, met een duidelijkere toename onder meisjes.

Gemiddeld geeft 59 % van de leerlingen aan een goede staat van mentaal welbevinden te hebben. De bevindingen wijzen op aanzienlijke regionale verschillen en verschillen tussen jongens en meisjes, waarbij meisjes steeds een lager welbevinden rapporteren dan jongen. De laagste welbevindenscores worden gemeten in landen waar sprake is van conflicten en instabiliteit.

Er worden op grote schaal preventie-inspanningen ondernomen: de meeste leerlingen hebben aan minstens één interventie deelgenomen. Alcohol is het vaakst behandelde onderwerp, terwijl illegale middelen en risicogedrag minder aandacht krijgen. Preventieprogramma’s, die zich richten op het aanleren van vaardigheden en de nadruk leggen op interactieve benaderingen, komen vaker voor in West- en Zuid-Europa. Een aandachtspunt voor toekomstige metingen zou kunnen zijn in welke mate de aangeboden preventieve interventies al dan niet als empirisch onderbouwd kunnen worden beschouwd.

Data explorer

Preparing the data for you... this may take a few seconds.

Belangrijkste punten

Sigarettengebruik

Close-up van een jongere die een andere jongere een sigaret aanbiedt

Het gebruik van sigaretten blijft wijdverbreid onder adolescenten in ESPAD-landen: bijna één op de drie scholieren heeft ooit minstens één sigaret gerookt (gemiddeld 32 %). De hoogste prevalenties worden waargenomen in Hongarije (51 %) en Slowakije (46 %), de laagste in IJsland (13 %) en Malta (16 %). Uitgesplitst naar geslacht valt een iets hogere prevalentie onder meisjes waar te nemen (32 % tegenover 31 % onder jongens). Deze trend is duidelijk in meer dan twee derde van de landen. De verschillen zijn het grootst in Roemenië (47 % tegen 36 %) en Bulgarije (46 % tegen 36 %). In sommige landen is deze trend echter omgekeerd, met name in Kosovo1 (47 % onder jongens tegen 36 % onder meisjes) en Georgië (35 % tegen 24 %).

Gemiddeld 15 % van de ESPAD-leerlingen geeft aan voor het eerst sigaretten te hebben gerookt toen ze 13 jaar of jonger waren. De hoogste percentages worden gemeten in Slowakije (24 %) en Kosovo (23 %), de laagste in IJsland (6,4 %) en Malta (7,1 %). In iets meer dan de helft van de landen beginnen meisjes vaker met roken op jonge leeftijd dan jongens, met name in Bulgarije (23 % tegen 17 %). Van de landen waar jongens vaker op jonge leeftijd beginnen, is het verschil in Kosovo het grootst (31 % tegen 16 %).

Meer dan de helft van de ESPAD-leerlingen (55 %) vindt dat sigaretten redelijk tot zeer gemakkelijk te verkrijgen zijn. Deze indruk is het hoogst in Denemarken (76 %), gevolgd door Duitsland en Noorwegen (70 %). De laagste percentages worden daarentegen gemeld in Kosovo (32 %) en Moldavië (23 %). Over het algemeen hebben jongens vaker dan meisjes het idee dat sigaretten gemakkelijk verkrijgbaar zijn (61 % tegenover 50 %).

18 % van de leerlingen geeft aan recent (in de afgelopen 30 dagen) sigaretten te hebben gerookt. De hoogste prevalentie wordt waargenomen in Kroatië en Hongarije (32 %), de laagste in IJsland (4,2 %) en Zweden (8,2 %). In meer dan de helft van de ESPAD-landen melden meisjes vaker dan jongens recent te hebben gerookt. Het verschil is het grootst in Bulgarije (34 % tegenover 25 %) en Roemenië (30 % tegenover 22 %). Het patroon is echter omgekeerd in Kosovo (33 % tegen 23 %) en Georgië (18 % tegen 9,5 %), waar jongens vaker roken.

Dagelijks sigarettengebruik wordt gemeld door 7,9 % van de ESPAD-leerlingen, waarbij de percentages voor jongens en meisjes vergelijkbaar zijn. De hoogste percentages worden waargenomen in Bulgarije en Kroatië (20 %), de laagste in IJsland (0,8 %).

Een ander opvallend cijfer is het dagelijks gebruik dat wordt gemeld door leerlingen die al op jonge leeftijd (13 jaar of jonger) met roken zijn begonnen. Gemiddeld valt 3,6 % van de leerlingen in deze categorie; het hoogste percentage wordt waargenomen in Bulgarije (8,7 %).

De trends: veranderingen in de periode 1995 tot 2024

Tussen de eerste en de meest recente ESPAD-enquêtes is de prevalentie van “ooit”-gebruik van sigaretten gestaag gedaald van 68 % tot 32 %, waarbij de grootste daling plaatsvond tussen 2019 en 2024 (een daling van 10 procentpunten). In de periode van 30 jaar is de prevalentie onder jongens sterker afgenomen, van 70 % tot 30 %. De landen met de grootste daling zijn de Faeröer, Ierland, IJsland en Zweden.

De trend in het gebruik in de afgelopen 30 dagen laat ook een constante daling zien, van 33 % tot 18 %, met vrijwel gelijke trends voor jongens en meisjes. Een vergelijkbaar patroon wordt waargenomen voor dagelijks roken, waarvan de prevalentie daalde van 20 % naar 8 %.

Tot slot is het aandeel dagelijkse rokers van 13 jaar of jonger in afgelopen drie decennia weliswaar gedaald (van 10 % in 1995 naar 3,6 % in 2024), maar tussen de cijfers voor 2019 en 2024 valt een lichte stijging te constateren (plus 0,6 %). Aangezien de prevalentie onder jongens ten opzichte van de vorige enquête gelijk is gebleven, wordt deze stijging veroorzaakt doordat het percentage voor meisjes is gestegen van 2,5 % naar 3,6 %, wat hun toegenomen betrokkenheid bij bijna al het waargenomen rookgedrag bevestigt.

Dubbel gebruik

Het roken van sigaretten is de meest voorkomende vorm van tabaksgebruik. Toch zou het nicotinegebruik worden onderschat door alleen op sigarettengebruik te focussen, omdat alternatieve producten in opkomst zijn. Als we kijken naar zowel sigaretten als e-sigaretten, stijgt het “ooit”-gebruik van 32 % naar 47 %, waarbij zich grote stijgingen voordoen in Tsjechië en Estland. Het recent gebruik stijgt van 18 % naar 28 %, waarbij onder meisjes een opmerkelijke stijging te zien is voor wat betreft zowel het “ooit”-gebruik als het recent gebruik.

Als we kijken naar dubbele dagelijkse consumptie, stijgt de prevalentie van 7,9 % naar 14 % (15 % onder meisjes tegen 12 % onder jongens), waarbij sprake is van een hogere prevalentie in Bulgarije en Hongarije (25 %).

Ook voor dagelijks gebruik dat op jonge leeftijd is begonnen, wordt een opmerkelijke stijging waargenomen wanneer beide vormen van gebruik in aanmerking worden genomen: van 3,9 % naar 6 %. In dit geval worden de grootste stijgingen gemeten in Litouwen en Estland, die opnieuw duidelijker zijn voor meisjes.

Gebruik van e-sigaretten/vapen

Gemiddeld zegt 44 % van de leerlingen in de ESPAD-landen ooit e-sigaretten te hebben gebruikt, waarbij de nationale prevalentie varieert van 22 % in Portugal tot 57 % in Hongarije.

In 13 van de 37 ESPAD-landen heeft minstens de helft van de leerlingen e-sigaretten geprobeerd, terwijl in slechts zes landen (Portugal, Malta, IJsland, Noord-Macedonië, Montenegro en Ierland) minder dan een derde van de leerlingen aangeeft ooit e-sigaretten te hebben gebruikt.

Jong meisje rookt e-sigaret; close-up van een deel van haar gezicht met veel rook

Over het algemeen geven meisjes (46 %) vaker aan ooit een e-sigaret te hebben gerookt dan jongens (41 %), met uitzonderingen in Kosovo, Georgië, Moldavië, de Faeröer, Noord-Macedonië, Oekraïne en Portugal. De grootste verschillen tussen jongens en meisjes doen zich voor in Liechtenstein en Malta, waar de prevalentie onder meisjes 13 procentpunten hoger ligt dan onder jongens, en in Kosovo, waar de prevalentie onder de ondervraagde jongens juist 12 procentpunten hogere is dan onder meisjes (51 % tegen 39 %).

Gemiddeld heeft 16 % van de leerlingen op de leeftijd van 13 jaar of jonger ooit een e-sigaret geprobeerd, met de hoogste percentages in Estland (33 %) en Litouwen (31 %), en de laagste in Portugal (5,4 %) en Montenegro (7,4 %). Gebruik van e-sigaretten op jonge leeftijd komt in de meeste landen vaker voor bij meisjes dan bij jongens, met de grootste verschillen in Estland (37 % voor meisjes tegen 29 % voor jongens), Letland (34 % tegen 27 %) en Ierland (18 % tegen 12 %). In Kosovo is de prevalentie onder de ondervraagde jongens daarentegen 12 procentpunten hoger dan onder meisjes (25 % tegenover 13 %).

Een hoog percentage leerlingen (60 %) is van mening dat het redelijk tot zeer gemakkelijk is om aan e-sigaretten te komen als ze dat willen. De cijfers verschillen sterktussen landen, variërend van 33 % in Kosovo tot 82 % in Denemarken. In 20 landen ligt deze perceptie boven het gemiddelde: minstens 60 % van de leerlingen is van mening dat e-sigaretten gemakkelijk toegankelijk zijn. Gemiddeld rapporteren jongens en meisjes vergelijkbare niveaus van ervaren beschikbaarheid.

22 % van de scholieren geeft aan recent( in de afgelopen 30 dagen) e-sigaretten te hebben gebruikt (19 % voor jongens en 25 % voor meisjes). De laagste percentages worden waargenomen in Portugal en de Faeröer (beide 6,4 %) en Malta (10 %), terwijl de hoogste percentages van recent gebruik van e-sigaretten worden gemeld in Polen (36 %) en Servië (34 %).

Het dagelijks gebruik van e-sigaretten verschilt van land tot land, variërend van 1,5 % op de Faeröer tot 20 % in Polen. In 22 landen is het dagelijks gebruik van e-sigaretten opvallend hoger onder meisjes, terwijl het in slechts twee landen, namelijk Kosovo (7,7 % tegen 5,8 %) en Georgië (4,2 % tegen 1,2 %), hoger is onder jongens.

De trends: veranderingen in de periode 2019 tot 2024

De populariteit en prevalentie van het gebruik van e-sigaretten zijn de afgelopen tien jaar sterk toegenomen. In de meerderheid van de ESPAD-landen wordt een toename waargenomen sinds 2019.

Uit de gegevens voor de 32 landen die informatie over het gebruik van e-sigaretten voor zowel 2019 als 2024 hebben verzameld, blijkt dat het “ooit”-gebruik steeg van 41 % naar 43 %, terwijl het recent gebruik in deze periode steeg van 14 % naar 22 %. Van deze 32 landen waren er 11 waarbij het percentage "ooit"-gebruik was gedaald. De grootste dalingen werden waargenomen in Monaco (van 63 % naar 44 %), Oekraïne (van 51 % naar 37 %) en Litouwen (van 65 % naar 51 %). De grootste stijgingen in het gebruik van e-sigaretten werden waargenomen in Servië (van 18 % naar 51 %) en Griekenland (van 35 % naar 52 %).

Vergelijkbare trends werden waargenomen voor recent gebruik van e-sigaretten, dat met name afnam in Monaco en Litouwen, terwijl grote stijgingen werden gemeten in Servië (29 procentpunten) en in Kroatië (20 procentpunten).

Alcoholgebruik

Wazig beeld van jongeren in een speeltuin met flessen in hun handen

73 % van de adolescenten in de ESPAD-landen zegt ooit alcohol te hebben geconsumeerd. De hoogste prevalenties worden waargenomen in Hongarije (91 %) en Denemarken (90 %), terwijl de percentages het laagst zijn in Kosovo (29 %) en IJsland (41 %). Uitgesplitst naar geslacht blijkt de prevalentie onder meisjes (74 %) iets hoger te zijn dan die onder jongens (72 %), een trend die in meer dan de helft van de landen wordt waargenomen. De meest uitgesproken genderverschillen doen zich voor in IJsland (48 % tegenover 34 %), Letland (84 % tegenover 73 %) en Litouwen, Malta en Monaco, elk met een verschil van 10 procentpunten. In sommige landen is de trend echter omgekeerd, met name in Kosovo (37 % onder jongens tegen 23 % onder meisjes).

Gemiddeld geeft 33 % van de ESPAD-leerlingen aan voor het eerst alcohol te hebben gedronken op 13-jarige leeftijd of jonger, wat een maatstaf is voor vroeg drinken, terwijl 8 % zegt op dezelfde leeftijd dronken te zijn geweest. De hoogste percentages vroegtijdig alcoholgebruik worden gemeld in Georgië (64 %) en Moldavië (49 %), de laagste in IJsland (12 %), Kosovo en Noorwegen (14 %). Dronkenschap op jonge leeftijd komt het vaakst voor in Georgië (25 %) en Bulgarije (14 %) en het minst vaak in Kosovo (3 %), Frankrijk en Portugal (3,6 %) en de Faeröer (3,9 %).

Voor jongens zijn de percentages iets hoger dan voor meisjes, zowel wat betreft het drinken van alcohol (34 % tegen 33 %) als wat betreft dronken worden (8,2 % tegen 7,8 %). Wat betreft alcoholgebruik op de leeftijd van 13 jaar of jonger, is het verschil in sommige landen echter groter, met hogere percentages voor jongens, bijvoorbeeld in Noord-Macedonië (35 % tegen 22 %), Montenegro (47 % tegen 36 %) en Servië (49 % tegen 37 %). Daarentegen worden in Letland en Litouwen de hoogste percentages door meisjes gemeten (respectievelijk 46 % tegen 35 % en 35 % tegen 26 %). Ook wat dronkenschap op jonge leeftijd betreft, komen op nationaal niveau verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren. Met name in Georgië vertonen jongens een hogere prevalentie dan meisjes (30 % tegenover 20 %). Daarentegen is het patroon omgekeerd in Tsjechië (14 % onder meisjes tegen 7,6 % onder jongens) en Estland (14 % tegen 9,3 %).

Drie van de vier ESPAD-leerlingen (75 %) vinden dat alcoholische dranken redelijk tot zeer gemakkelijk te verkrijgen zijn. Deze indruk is het hoogst in Denemarken en Duitsland (94 %), gevolgd door Griekenland (92 %), terwijl de laagste percentages worden gemeten in Kosovo (42 %) en IJsland (54 %). Gemiddeld zijn meer meisjes dan jongens van mening dat alcohol gemakkelijk verkrijgbaar is (77 % tegen 73 %), met name in Litouwen (64 % tegen 51 %), Cyprus (78 % tegen 66 %) en Letland (74 % tegen 62 %).

42 % van de leerlingen geeft aan recent (in de afgelopen 30 dagen) alcohol te hebben geconsumeerd. De hoogste prevalentie wordt waargenomen in Denemarken (68 %) en Duitsland (62 %), de laagste in IJsland (12 %) en Kosovo (14 %). Recent alcoholgebruik komt iets vaker voor bij meisjes (43 % tegen 41 %), waarbij de grootste genderverschillen zich voordoen in Letland (35 % tegen 25 %), Malta (42 % tegen33 %) en Oekraïne (45 % tegen 36 %). Een omgekeerd patroon wordt waargenomen in Cyprus, waar het percentage voor jongens hoger is dan dat voor meisjes (49 % tegen 35 %).

13 % van alle ESPAD-leerlingen geeft aan in de afgelopen 30 dagen minstens één keer dronken te zijn geweest. De percentages zijn het hoogst in Denemarken (36 %), Oostenrijk (24 %) en Hongarije (22 %) en het laagste in Kosovo (4,9 %). Gemiddeld zijn de percentages voor beide geslachten gelijk. Op nationaal niveau zijn de cijfers voor dronkenschap echter vaak hoger voor meisjes dan voor jongens, waarbij het grootste verschil wordt waargenomen in Cyprus (12 % voor meisjes tegenover 4,4 % voor jongens).

Een belangrijke maat voor zwaar alcoholgebruik is binge-drinken, gedefinieerd als de consumptie van vijf of meer glazen alcohol tijdens één gelegenheid in de afgelopen 30 dagen. Gemiddeld is de prevalentie in ESPAD-landen 31 %. De hoogste percentages worden gemeten in Denemarken (55 %), Duitsland (49 %) en Oostenrijk (48 %), het laagste in IJsland (8,9 %). Gemiddeld zijn de cijfers voor binge-drinken vergelijkbaar voor jongens en meisjes. Op nationaal niveau komen echter opvallende genderverschillen aan het licht: de prevalentie voor jongens is hoger in Montenegro (27 % tegen 18 %) en Liechtenstein (41 % tegen 35 %), terwijl de prevalentie hoger is voor meisjes in Malta (34 % tegen 25 %).

De trends: veranderingen in de periode 1995 tot 2024

Van 1995 tot 2024 vertoont het “ooit”-gebruik van alcohol in de ESPAD-landen een dalende trend, van 88 % naar 74 %, zij het met enkele schommelingen. De prevalentie bereikte een piek van 91 % in het onderzoek van 2003 en daalde vervolgens in de daaropvolgende jaren. Hoewel niet voor alle landen consistente gegevens beschikbaar zijn sinds 1995, wordt de grootste daling waargenomen in IJsland (van 79 % naar 41 %) en Zweden (van 89 % naar 56 %). De trends voor jongens en meisjes volgen een vergelijkbaar patroon.

Ook de cijfers voor alcoholgebruik in de afgelopen 30 dagen zijn tussen de eerste en meest recente ESPAD-enquêtes gedaald van 55 % naar 43 %. De hoogste prevalentie (63 %) werd gemeten in 2003, een trend die vergelijkbaar is met de daling van "ooit"-gebruik. De grootste dalingen worden waargenomen in IJsland (van 56 % naar 12 %), Ierland (van 66 % naar 35 %) en Finland (van 57 % naar 27 %).

Voor episodisch excessief drinken is de prevalentie over de observatieperiode van 30 jaar weliswaar gedaald van 36 % naar 30 %, maar werd een piek van 42 % bereikt in 2007, nadat de cijfers sinds 1995 waren gestegen. Deze trend is zichtbaar bij zowel jongens als meisjes. Bij jongens trad de piek eerder op (47 % in 2003) en hield deze aan tot 2007, terwijl in 2007 voor meisjes een piek van 38 % werd gemeten. De totale daling onder meisjes tussen 1995 en 2024 bedraagt echter slechts één procentpunt.

Gebruik van illegale drugs

Close up hands: one offering a pill to the other person

Gemiddeld geeft 13 % van de ESPAD-leerlingen aan ooit een illegale drug te hebben gebruikt. De prevalentie van “ooit”-gebruik van illegale drugs verschilt sterk tussen de ESPAD-landen. De hoogste percentages worden waargenomen in Liechtenstein (25 %) en Tsjechië (24 %) en de laagste in Georgië en Moldavië (beide 3,9 %).

Over het geheel genomen is er slechts een klein verschil tussen jongens en meisjes: 14 % van de jongens en 12 % van de meisjes geeft aan ooit illegale drugs te hebben gebruikt. In Oekraïne is er sprake van een relatief groot verschil (8 procentpunten) tussen jongens en meisjes. Malta springt eruit – daar overtreft de prevalentie van “ooit”-gebruik onder meisjes die van jongens met 6 procentpunten (15 % tegen 9,3 %).

Als we kijken naar individuele middelenmiddelen is cannabis de meest gebruikte drug (12 % “ooit”-gebruik), gevolgd door cocaïne (2,3 %), ecstasy/MDMA (2,1 %), LSD of andere hallucinogenen (1,8 %) en amfetamine (1,8 %). De gemiddelde prevalentie van “ooit”-gebruik van methamfetamine, crack, heroïne en GHB blijft lager, op ongeveer 1 % voor elke drug. Gemiddeld zijn de cijfers voor “ooit”-gebruik van de afzonderlijke middelen hoger voor jongens dan voor meisjes.

Op landelijk niveau varieert het amfetaminegebruik van 0,7 % in Georgië en Monaco tot 4,3 % in Hongarije, terwijl het gebruik van methamfetamine varieert van 0,5 % in Monaco en Noord-Macedonië tot 3,1 % in Polen. Van alle ESPAD-landen heeft Cyprus de hoogste prevalentie van “ooit”-gebruik voor LSD en andere hallucinogene middelen (6,8 %) en cocaïne (6,2 %). Tevens worden daar de hoogste cijfers voor ecstasy/MDMA (4,7 %), crack en heroïne (beide 4,1 %) en GHB (3,4 %) opgetekend.

Illegaal gebruik van andere drugs dan cannabis

Bij het grootste deel van het gemelde illegale drugsgebruik gaat het om cannabis, terwijl de gemiddelde prevalentie van “ooit”-gebruik van andere illegale drugs dan cannabis aanzienlijk lager is, namelijk 5 %. Per land variëren de percentages van 1,7 % in Georgië tot 9,9 % in Cyprus, waarbij ook in IJsland (7,9 %) en Montenegro (7,6 %) een relatief hoge prevalentie werd waargenomen. Gemiddeld is de prevalentie bij jongens hoger dan bij meisjes (5,4 % tegenover 4,5 %).

Onder de 17 landen die hierover gegevens hebben verzameld in 2024, had gemiddeld 0,9 % van de jongeren cocaïne/crack gebruikt op de leeftijd van 13 jaar of jonger, waarbij het hoogste cijfer werd waargenomen in Oekraïne (4 %). Over het geheel genomen beginnen jongens (1,2 %) vaker op vroege leeftijd dan meisjes (0,5 %), hoewel het verschil gemiddeld nog steeds minder dan één procentpunt bedraagt. Vergelijkbare patronen komen naar voren voor amfetamine/methamfetamine en ecstasy/MDMA, waarbij Oekraïne de hoogste percentages rapporteert (respectievelijk 3,3 % en 3,7 %) en Kosovo de op één na hoogste prevalentie laat zien (1,4 % voor beide groepen).

De ervaren beschikbaarheid van andere illegale drugs dan cannabis is relatief laag. Gemiddeld wordt gemakkelijke toegang door 13 % van de leerlingen waargenomen voor cocaïne, door 11 % voor ecstasy/MDMA, door 9 % voor amfetamine en door bijna 8 % voor zowel crack als methamfetamine.

Er bestaan grote verschillen tussen de landen wat betreft de ervaren beschikbaarheid van middelen. In Noorwegen is een hoger percentage leerlingen van mening dat de middelen gemakkelijk verkrijgbaar zijn, waarbij de hoogste percentages worden gemeten voor cocaïne (28 %), ecstasy/MDMA (25 %) en amfetamine (19 %). Slovenië heeft de hoogste ervaren beschikbaarheid van crack (13 %) onder de 16 landen die deze gegevens hebben verzameld. Hoge percentages ervaren beschikbaarheid worden ook geconstateerd in Montenegro, voor zowel amfetamine (18 %) als methamfetamine (15 %). De ervaren beschikbaarheid van andere illegale drugs blijft daarentegen laag in Georgië, Moldavië en de Faeröer, over het algemeen variërend van 1,8 % tot 3,6 %.

De ervaren beschikbaarheid van drugs is over het algemeen hoger bij jongens dan bij meisjes, met uitzondering van cocaïne, waarvan meisjes gemiddeld vaker aangeven dat het gemakkelijk toegankelijk is dan jongens (13 % tegen 12 %). Voor elke stof blijft het gemiddelde verschil tussen jongens en meisjes onder de 1,5 procentpunt. De patronen van genderverschillen variëren echter van land tot land en van stof tot stof. In sommige landen, zoals Liechtenstein en Monaco, melden jongens een grotere ervaren beschikbaarheid van illegale middelen, terwijl in andere landen, zoals Cyprus, Slowakije, Bulgarije en Malta, meisjes een grotere ervaren beschikbaarheid melden dan jongens.

De trends: veranderingen in de periode 1995 tot 2024

Over het algemeen is de prevalentie van “ooit”-gebruik van illegale drugs tussen 1995 en 2003 toegenomen. Tussen 2003 en 2015 bleef de gemiddelde prevalentie stabiel op 19 %, waarna deze is gedaald tot 17 % in 2019 en verder tot 14 % in 2024.

Landen die een aanhoudende stijging laten zien in meerdere ESPAD-ronden zijn onder andere Noorwegen, waar de cijfers sinds 2011 stijgen, en Montenegro, waar de cijfers gestaag zijn gestegen sinds 2007, toen de ESPAD-gegevensverzameling daar begon.

Tussen 1995 en 2019 volgden meisjes en jongens vergelijkbare trends, waarbij het gemiddelde cijfer onder meisjes consequent 5 tot 6 procentpunten lager lag dan dat van jongens. Tussen 2019 en 2024 is de kloof echter verkleind tot 2 procentpunten, het kleinste verschil dat ooit is gemeten. Als we naar individuele landen kijken, zien we in de meeste ESPAD-landen parallelle of convergerende trends tussen jongens en meisjes.

Het gebruik van illegale drugs, met uitzondering van cannabis, kende zijn hoogste prevalentie van “ooit”-gebruik in 2007, gevolgd door een lichte daling tot 2019, waarna het stabiel is gebleven. Deze algemene trend verhult echter landspecifieke variaties. Met name Cyprus springt eruit met een aanzienlijke stijging sinds 2003, toen daar werd begonnen met het verzamelen van ESPAD-gegevens.

De trend in het percentage leerlingen dat andere illegale drugs dan cannabis gebruikt is vergelijkbaar voor jongens en meisjes, waarbij meisjes consequent 1 tot 2 procentpunten lagere percentages rapporteren over alle onderzoeksjaren.

Cannabisgebruik

Hands of a girl rolling a cigarette

Cannabis blijft de meest gebruikte illegale drug in alle ESPAD-landen. Gemiddeld geeft 12 % van de scholieren aan ooit cannabis te hebben geconsumeerd. De hoogste prevalentie wordt waargenomen in Tsjechië (24 %) en Liechtenstein (23 %), de laagste in Georgië (3,3 %) en Moldavië (2,5 %). Hoewel de verschillen tussen jongens en meisjes in de loop der tijd zijn afgenomen, melden jongens gemiddeld nog steeds een hoger cannabisgebruik dan meisjes (13 % tegenover 11 %). Deze trend is in de meeste landen zichtbaar, met name in Oekraïne (15 % tegenover 6,7 %) en Montenegro (13 % tegenover 6,8 %). Een uitzondering is Malta, waar cannabisgebruik meer voorkomt onder meisjes (14 %) dan onder jongens (8,6 %).

Gemiddeld 2,4 % van de ESPAD-leerlingen geeft aan voor het eerst cannabis te hebben gebruikt op de leeftijd van 13 jaar of jonger. De hoogste percentages worden gemeten in Oekraïne (4,9 %) en Tsjechië (4,1 %), het laagste percentage in Moldavië (0,7 %). Vroegtijdig cannabisgebruik komt over het algemeen vaker voor bij jongens dan bij meisjes, behalve in Cyprus, Tsjechië, Malta, Slovenië, Oostenrijk, Slowakije, Letland, Duitsland en Liechtenstein.

Cannabis wordt gezien als de meest toegankelijke illegale drug: ongeveer een op de vier ESPAD-leerlingen (26 %) vindt dat het redelijk tot zeer gemakkelijk te verkrijgen is. De ervaren beschikbaarheid is het hoogst in Denemarken, Duitsland en Slovenië (41 %) en Noorwegen (40 %). Daarentegen wordt de laagste ervaren beschikbaarheid gemeld in Moldavië (5,3 %), Oekraïne (7,1 %), de Faeröer (11 %), Kosovo en Georgië (12 %). Net als bij gebruikspatronen is het aantal jongens dat cannabis als gemakkelijk toegankelijk beschouwt, groter dan het aantal meisjes (28 % tegen 24 %).

Wat recent gebruik betreft, rapporteren alle ESPAD landen prevalentiepercentages van minder dan 10 %. De laagste cijfers (minder dan 2 %) werden waargenomen in Moldavië, Georgië, Roemenië en de Faeröer. Tegelijkertijd is de prevalentie hoger in Italië en Slovenië (8,6 %) en Liechtenstein (9,6 %). Ook hier geldt dat, wanneer er verschillen tussen jongens en meisjes zijn, jongens vaker aangeven recent cannabis te hebben gebruikt dan meisjes.

ESPAD kijkt ook naar risicovol cannabisgebruik door de Cannabis Abuse Screening Test (CAST) toe te passen op leerlingen die zeggen in het afgelopen jaar cannabis te hebben gebruikt. De prevalentie van risicovol gebruik varieert van minder dan 1 % in Moldavië en Georgië tot maximaal 5,9 % in Tsjechië en Slovenië. Slechts enkele ESPAD-landen rapporteren aanzienlijke verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft risicovol cannabisgebruik, en in alle gevallen zijn de cijfers voor jongens hoger, behalve in Malta, waar de prevalentie iets hoger is onder meisjes (4,4 % tegenover 2,6 %).

De trends: veranderingen in de periode 1995 tot 2024

In de afgelopen drie decennia vertoonde het cannabisgebruik onder Europese adolescenten opmerkelijke schommelingen. De prevalentie van “ooit”-gebruik van cannabis bereikte een piek van 18 % in 2003 en 2011, maar laat sindsdien een daling zien, namelijk tot 12 % in 2024, het laagste niveau sinds het begin van ESPAD in 1995.

Het recente cannabisgebruik is in de loop der tijd relatief stabiel gebleven en schommelde in de periode 1999-2019 tussen de 6,7 % en 7,4 %. De gegevens voor 2024 laten echter een daling tot 5 % zien, waarmee het niveau weer dicht in de buurt komt van dat in 1995 (4,1 %).

Ondanks een gestage toename van de ervaren beschikbaarheid van cannabis tot 2019, toen 33 % van de leerlingen aangaf dat cannabis redelijk of zeer gemakkelijk te verkrijgen was, daalde dit cijfer in 2024 plotseling tot 27 %, waarmee het in 1995 geregistreerde niveau werd benaderd (26 %).

Ander drugsgebruik

In het onderzoek zijn ook gegevens verzameld over andere middelen, waaronder nieuwe psychoactieve middelen (NPS), synthetische drugs die zijn ontworpen om de effecten van traditionele gereguleerde middelen na te bootsen en tegelijkertijd wettelijke beperkingen te vermijden; farmaceutische producten, met inbegrip van kalmeringsmiddelen of sedativa, gebruikt zonder doktersrecept; pijnstillers die worden gebruikt om high te worden; medicatie voor hyperactiviteit, gebruikt zonder doktersrecept, alsmede anabole steroïden; inhaleermiddelen, en – voor het eerst – distikstofoxide.

Bij ESPAD-leerlingen bedraagt de gemiddelde prevalentie van “ooit”-gebruik van NPS ongeveer 3 %, waarbij de hoogste percentages worden waargenomen in Polen (6,4 %) en Slovenië (6 %) en de laagste in Nederland, Liechtenstein, de Faeröer en Moldavië (minder dan 1 %).

De gemiddelde prevalentie van “ooit”-gebruik van NPS is iets hoger bij jongens dan bij meisjes (2,8 % tegenover 2,6 %), hoewel de verschillen van land tot land variëren. In 13 landen melden meisjes een hogere prevalentie van “ooit”-gebruik van NPS in 2024. De grootste uitschieters bij meisjes worden waargenomen in Cyprus (6,6 % voor meisjes tegenover 2,9 % voor jongens) en Slowakije (6,4 % tegenover 4,3 %), terwijl jongens in Oekraïne een hoger “ooit”-gebruik melden dan meisjes (3,6 % tegenover 2 %).

Wat specifieke middelen betreft, geeft 3,5 % van de ESPAD-leerlingen (gemiddelde gebaseerd op gegevens van 23 van de 37 landen) aan ooit synthetische cannabinoïden te hebben gebruikt, variërend van 0,7 % in Georgië tot 16 % in Slowakije. Tevens meldt 1,1 % van de leerlingen ooit synthetische cathinonen hebben gebruikt (gemiddelde berekend voor 14 van de 37 landen), waarbij het cijfer in Hongarije (3,7 %) het hoogst is. Het “ooit”-gebruik van synthetische opioïden varieert van 0,6 % in Georgië, Ierland en Portugal tot 2,2 % in Estland, met een gemiddelde prevalentie van 1,1 % (gebaseerd op gegevens van 15 van de 37 landen).

Gemiddeld is prevalentie van het “ooit”-gebruik iets hoger onder jongens dan onder meisjes voor alle drie de klassen van nieuwe synthetische middelen die in de enquête zijn opgenomen. De enige uitzonderingen zijn Cyprus, waar meisjes (9,1 %) een hogere prevalentie van gebruik van synthetische cannabinoïden melden dan jongens (4,3 %), Malta (4,7 % onder meisjes tegen 2,4 % onder jongens), Letland (2,9 % tegen 2,6 %) en Portugal (2,1 % tegen 1,7 %). Bovendien maken meisjes in Hongarije melding van een hoger “ooit”-gebruik van zowel synthetische cannabinoïden (7,9 % tegen 5,6 % onder jongens) als synthetische cathinonen (4,3 % tegen 2,9 %).

photo a hand holding a spray can

De prevalentie van “ooit”-gebruik van inhaleermiddelen is gemiddeld 6,4 %, waarbij sprake is van grote verschillen per land. De hoogste percentages worden waargenomen in Zweden (17 %) en Liechtenstein (16 %), de laagste in Kosovo (1,3 %) en Noord-Macedonië (2,1 %). In 2024 is het gebruik van inhaleermiddelen onder meisjes gemiddeld hoger dan onder jongens (7,9 % tegen 6,7 %) en tevens hoger dan onder jongens in 25 van de 37 ESPAD-landen. Voor het eerst werd het gebruik van distikstofoxide onderzocht onder ESPAD-leerlingen in 18 landen, waarbij gemiddeld 3,1 % aangaf ooit distikstofoxide te hebben gebruikt. De hoogste prevalentie wordt gemeten in Bulgarije (9,4 %) en Liechtenstein (7,2 %); in beide landen zijn de cijfers voor meisjes hoger dan voor jongens.

Ongeveer 2,2 % van de ESPAD-leerlingen meldt voor het eerst inhaleermiddelen te hebben gebruikt op de leeftijd van13 jaar of jonger, met opmerkelijke verschillen per land. Vroeg gebruik van inhalatiemiddelen varieert van minder dan 1 % van de leerlingen in Portugal (0,3 %) en Italië (0,4 %) tot 5 % of meer in Duitsland (5,9 %) en Slovenië (5 %).

De prevalentie van “ooit”-gebruik van geneesmiddelen voor niet-medische doeleinden is gemiddeld 14 % in ESPAD-landen, met hogere percentages onder meisjes (16 %) dan onder jongens (11 %). De hoogste prevalentie wordt waargenomen in Litouwen (29 % in totaal, 36 % onder meisjes).

Van de verschillende categorieën farmaceutische middelen worden kalmeringsmiddelen en sedativa zonder recept het meest gebruikt (8,5 %), gevolgd door pijnstillers om high te worden, die gemiddeld door 6,9 % van de leerlingen worden gemeld. In totaal zegt 3,4 % van de leerlingen aandachts-/hyperactiviteitsmedicijnen te hebben gebruikt, die voor het eerst zijn opgenomen in de ESPAD-enquête van 2024 in een deelsteekproef van 18 landen. In alle categorieën is het geneesmiddelengebruik over het algemeen hoger onder meisjes, behalve in Bulgarije, waar jongens een hoger gebruik melden voor alle soorten geneesmiddelen; de Faeröer en Ierland voor slaap- en kalmeringsmiddelen; Cyprus, Bulgarije, Griekenland, Italië, Oekraïne, Georgië, Noorwegen en Spanje voor pijnstillers; en Denemarken en Kosovo voor concentratie-/hyperactiviteitsmedicijnen.

Gemiddeld ervaart 19 % van de leerlingen niet-voorgeschreven slaap- en kalmeringsmiddelen als redelijk of zeer gemakkelijk te verkrijgen, waarbij de hoogste ervaren beschikbaarheid wordt waargenomen in Polen (49 %), Denemarken (39 %) en Tsjechië (38 %). De laagste ervaren beschikbaarheid van geneesmiddelen wordt waargenomen in Moldavië (3,4 %) en Oekraïne (5,9 %). Meisjes in alle landen vinden vaker dat slaap- en kalmeringsmiddelen gemakkelijk verkrijgbaar zijn, behalve in Monaco, Noord-Macedonië, Moldavië en Letland, waar meer jongens aangeven dat deze middelen gemakkelijk toegankelijk zijn.

Een relatief klein aantal leerlingen in ESPAD-landen meldt gebruik van anabole steroïden (gemiddeld 1,5 %). Het hoogste percentage wordt gemeten in Cyprus (4,2 %), gevolgd door Polen (3,3 %) en Oekraïne (2,8 %). Over het algemeen hebben jongens vaker anabole steroïden geprobeerd dan meisjes.

De trends: veranderingen in de periode 1995 tot 2024

Het “ooit”-gebruik van inhaleermiddelen onder Europese adolescenten volgde een stijgende trend tot 2011, waarna het is gedaald. Tegenwoordig zijn de prevalentiepercentages vergelijkbaar met die van midden jaren negentig. Nadat het verschil tussen jongens en meisjes tussen 2011 en 2019 was afgenomen, is het in 2024 weer toegenomen: de meeste landen laten nu een hogere prevalentie van inhalatiemiddelengebruik onder meisjes zien. De trends verschillen echter tussen de ESPAD-landen. Terwijl sommige landen, zoals Bulgarije, Finland, IJsland, Italië en Zweden, sinds 2011 een aanzienlijke toename van het gebruik van inhaleermiddelen melden, met name tussen 2019 en 2024, is er in andere landen, waaronder Kroatië, Tsjechië, Estland, Letland en Portugal, sprake van een daling.

Trends in het gebruik van geneesmiddelen voor niet-medische doeleinden worden vaak beïnvloed door veranderingen in de geneesmiddelen die worden geïncludeerd in het onderzoek. Over het geheel genomen is het “ooit”-gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen in heel Europa toegenomen onder zowel jongens als meisjes, waarbij aanzienlijke stijgingen zijn gemeten in Oostenrijk, Duitsland, IJsland, Litouwen, Noorwegen, Zweden en Oekraïne. Meisjes hebben in de loop der tijd consequent vaker gebruik van farmaceutische middelen gerapporteerd.

Gokken om geld

Photo of young person lying on a sofa gambling/betting on mobile phone

Gemiddeld 23 % van de ESPAD-leerlingen geeft aan in de afgelopen 12 maanden te hebben gegokt om geld, zij het fysiek of online, door middel van kansspelen, zoals gokautomaten, kaart- of dobbelspellen, loterijen of weddenschappen op sportwedstrijden of dierenrennen.

Italië heeft de hoogste prevalentie van gokken onder leerlingen (45 %), gevolgd door IJsland (41 %) en Griekenland (36 %), terwijl het laagste percentage wordt waargenomen in Georgië (9,5 %).

Jongens melden een aanzienlijk hogere deelname aan gokken dan meisjes, zowel gemiddeld (29 % tegen 16 %) als in de meeste landen. De enige uitzondering is IJsland, waar de prevalentie bijna gelijk is: 42 % van de jongens en 41 % van de meisjes zegt daar in de afgelopen 12 maanden te hebben gegokt.

Van de ESPAD-leerlingen die aangeven dat ze het afgelopen jaar gegokt hebben om geld, koos de overgrote meerderheid (85 %) ervoor om te gokken op fysieke locaties, zoals in bars en clubs. Dit aandeel varieert van 68 % in Zweden tot 98 % in Italië en 97 % in Cyprus. Hoewel de prevalentie van gokken op fysieke goklocaties onder jongens bijna twee keer zo hoog is als onder meisjes (25 % tegenover 14 %), is het percentage jongeren dat op fysieke locaties heeft gegokt gemiddeld iets hoger onder meisjes (86 %) dan onder jongens (84 %), waarbij in de meeste landen slechts bescheiden genderverschillen worden waargenomen.

Ongeveer twee op de drie (65 %) ESPAD-leerlingen die aangeven in het afgelopen jaar te hebben gegokt voor geld, deden dit ofwel uitsluitend via online platforms ofwel via dergelijke platforms én op fysieke locaties. De hoogste percentages worden waargenomen in Zweden (81 %), Slovenië (77 %), Kosovo (76 %), IJsland (75 %), Montenegro (75 %), Bulgarije en Slowakije (elk 74 %), terwijl de laagste percentages worden gemeten in Italië (28 %) en Spanje (44 %). De prevalentie van online gokken is ruim twee keer zo hoog bij jongens (20 %) als bij meisjes (8,7 %). Zelfs onder leerlingen die aangeven dat ze het afgelopen jaar om geld hebben gegokt, is het percentage dat voor onlinekanalen kiest hoger onder jongens (70 %) dan onder meisjes (54 %). Anders dan bij gokken op fysieke locaties is hier sprake van grote verschillen per land: de grootste verschillen zijn te zien in Portugal (80 % onder jongens tegenover 43 % onder meisjes), terwijl er geen of slechts zeer kleine genderverschillen worden vastgesteld in Noord-Macedonië, Kosovo, Moldavië, IJsland, Spanje, Duitsland en Liechtenstein.

ESPAD meet ook de aanwezigheid van mogelijk schadelijk gokgedrag via het Lie-/Bet-screeningsinstrument, dat wordt toegepast op leerlingen die in het afgelopen jaar gokactiviteiten hebben gemeld. Het percentage gokkende leerlingen dat potentieel schadelijk gokgedrag vertoont, varieert van minder dan 5 % in Liechtenstein, Tsjechië, de Faeröer en Monaco tot wel 22 % in Kosovo. Hoewel gemiddeld en in de overgrote meerderheid van de landen het percentage gokkende leerlingen met mogelijk schadelijk gokgedrag het hoogst is onder jongens (11 % tegenover 4,6 % onder meisjes), is dit niet het geval in Malta (7,1 % tegenover 3,7 %) en Cyprus (8,3 % tegenover 5 %).

De trends: veranderingen in de periode 2015 tot 2024

Hoewel veel Europese landen de afgelopen jaren strengere kansspelwetgeving hebben aangenomen, waarin meer aandacht wordt besteed aan de bescherming van minderjarigen, is de prevalentie van gokken onder Europese adolescenten stabiel gebleven sinds ESPAD in 2015 voor het eerst onderzoek begon te doen naar dit onderwerp. In de loop der tijd hebben zich echter opmerkelijke veranderingen voorgedaan.

Zo is de deelname aan kansspelen onder jongens licht gedaald, van 32 % in 2015 naar 30 % in 2024, terwijl deze onder meisjes licht is gestegen, van 14 % naar 16 % in dezelfde periode.

Onlinegokken is aanzienlijk toegenomen, waarbij de prevalentie steeg van 7,9 % in 2019 tot 14 % in 2024. Hoewel er nog steeds een genderkloof bestaat op het gebied van onlinekansspelen, is de participatiegraad onder jongens met meer dan de helft toegenomen (van 13 % in 2019 tot 20 % in 2024) en onder meisjes verdrievoudigd (van 2,7 % in 2019 tot 8,7 % in 2024).

Het percentage gokkende leerlingen met mogelijk schadelijk gokgedrag is aanzienlijk gestegen en is bijna verdubbeld van 4,7 % in 2019 naar 8,5 % in 2024. Hoewel dit percentage onder jongens nog steeds veel hoger is, is de stijging bij meisjes groter.

Deze cijfers wijzen op het veranderende landschap van gokken onder jongeren, met name de toenemende rol van online gokken en de veranderende genderdynamiek, die vraagt om voortdurende monitoring en interventies op maat.

Gamen en sociale media

Young person gaming on a computer with headphones

In totaal geeft 80 % van de ESPAD-leerlingen aan de afgelopen maand ten minste één keer digitale spellen te hebben gespeeld. Ongeveer 70 % speelde in de afgelopen 30 dagen op een normale schooldag, terwijl 77 % op een niet-schooldag speelde. Van alle ESPAD-landen was de prevalentie van gamen in de afgelopen maand het laagst in Kosovo (59 %) en Moldavië (66 %), terwijl het hoogste percentage werd gemeld in Liechtenstein (95 %) en Duitsland (91 %). Jongens gamen vaker dan meisjes (89 % tegenover 71 %), wat wijst op een aanhoudend verschil tussen jongens en meisjes op het gebied van gamen in alle landen. Het verschil is bijzonder groot in Griekenland en IJsland, variërend van 33 tot 35 procentpunten, terwijl het minimaal of afwezig is in Cyprus, Oekraïne en Bulgarije (0 tot 5 procentpunten).

17 % van alle ESPAD-leerlingen geeft aan in de afgelopen 30 dagen gemiddeld 4 uur of meer met gamen te hebben doorgebracht op een normale schooldag en 32 % op een niet-schooldag, waarbij het percentage onder jongens in beide gevallen twee keer zo hoog is als bij meisjes.

ESPAD meet ook het zelf ervaren risico dat verbonden is aan gamen en sociale media op basis van een driepuntsschaal die in 2014 door Holstein en anderen is ontwikkeld. Volgens de auteurs wijst een score van 2 of 3 op een zelf ervaren hoog risico op problemen door gamen en het gebruik van sociale media.

In 2024 scoort 22 % van de ESPAD-leerlingen 2-3 punten op de schaal voor het ervaren risico van gamen. Dit cijfer is het laagst in Tsjechië (12 %), Denemarken (13 %), Oostenrijk en Finland (14 %) en het hoogst in Cyprus (37 %), Litouwen en Nederland (beide 31 %).

Over het geheel genomen scoren jongens (30 %) meer dan twee keer zo vaak positief op de schaal voor het ervaren risico van gamen als meisjes (13 %). De grootste genderverschillen worden waargenomen in Portugal en Duitsland, waar jongens 25-26 procentpunten hoger scoren dan meisjes. Het verschil is daarentegen minimaal in Cyprus (1 procentpunt) en zelfs omgekeerd in Nederland, waar meisjes 7 procentpunten hoger scoren dan jongens.

Wat betreft het gebruik van sociale media scoort bijna de helft van de leerlingen (47 %) 2-3 punten op de schaal voor het ervaren risico van sociaal mediagebruik. De hoogste prevalentie wordt gemeten in Oostenrijk (58 %), Liechtenstein (57 %) en Duitsland (56 %), de laagste prevalentie in Tsjechië (29 %), Hongarije en Polen (beide 32 %).

Meisjes (53 %) hebben een grotere kans dan jongens (42 %) om positief te scoren op de schaal voor het ervaren risico van sociaal mediagebruik. In dit geval zijn de verschillen tussen meisjes en jongens kleiner, waarbij meisjes consequent tussen 3 en 17 procentpunten hoger scoren. De grootste verschillen worden waargenomen in de Faeröer, Liechtenstein en Slowakije (17 %).

De trends: veranderingen in de periode 2015 tot 2024

Uit de meest recente bevindingen van de ESPAD-enquête blijkt dat de prevalentie van gamen onder 16-jarige leerlingen in de loop der tijd aanzienlijk is toegenomen, van 47 % in 2015 tot 80 % in 2024. De trend is vooral duidelijk zichtbaar onder meisjes, bij wie de prevalentie van gamen meer dan verdrievoudigd is, van 22 % in 2015 tot 71 % in 2024. Het percentage gamers onder jongens neemt ook gestaag toe, maar de toename is geleidelijker: van 71 % in 2015 tot 89 % in 2024. De afnemende genderverschillen wijzen erop dat gamen, ooit een overwegend mannelijke activiteit, steeds meer gedaan wordt door meisjes.

De prevalentie van het ervaren risico van gamen is relatief stabiel gebleven, waarbij de totale percentages licht zijn gestegen van 20 % in 2015 tot 22 % in 2024. Onder jongens bleef het percentage onveranderd op ongeveer 30 %, terwijl het onder meisjes steeg van 9,5 % in 2015 tot 13 % in 2024, wat overeenkomt met hun toenemende deelname aan gamen.

Het als problematisch ervaren gebruik van sociale media is in totaal toegenomen van 38 % in 2015 tot 47 % in 2024. De stijging was groter onder jongens (van 30 % naar 41 %), terwijl het percentage onder meisjes constant hoog bleef (rond de 53-54 %).

Mentaal welbevinden

In de nasleep van de COVID-19-pandemie en de aanhoudende conflicten in Europa en het Midden-Oosten is in de ESPAD-enquête meer aandacht besteed aan het mentaal welbevinden van adolescenten. De aanhoudende gevolgen van sociaal isolement, onderwijsverstoringen en sociaaleconomische instabiliteit hebben geleid tot toenemende bezorgdheid over de mentale gezondheid van jongeren.

Om deze kwestie systematisch te meten en te monitoren, werd in de ESPAD-enquête van 2024 voor het eerst de WHO-5 welzijnsindex opgenomen, een gevalideerd meetinstrument van de mentale toestand op basis van recente levenservaringen. Een score van meer dan 50 op een schaal van 100 wordt beschouwd als een indicatie van een goed mentaal welbevinden.

Gemiddeld rapporteert 59 % van de leerlingen een goed welbevinden. Regionaal gezien worden de hoogste percentages voor welbevinden gevonden in Noord-Europa, waarbij de Faeröer (77 %), IJsland (75 %) en Denemarken (72 %) de hoogste cijfers vertonen. Het land met het laagste zelfgerapporteerde percentage voor welbevinden is Oekraïne (43 %), waar jongeren sinds 2022 zijn blootgesteld aan traumatische gebeurtenissen en beperkte toegang tot mentale gezondheidszorg hebben, gevolgd door Tsjechië (46 %), Hongarije (47 %), Cyprus en Polen (49 %).

Het mentaal welbevinden is over het algemeen hoger bij jongens dan bij meisjes, zowel gemiddeld (69 % tegen 49 %) als in alle ESPAD-landen. De grootste verschillen tussen jongens en meisjes worden waargenomen in Italië (66 % onder jongens tegen 35 % onder meisjes), Polen (64 % onder jongens tegen 33 % onder meisjes) en Zweden (78 % onder jongens tegen 48 % onder meisjes). De kleinste verschillen tussen jongens en meisjes worden aangetroffen in Cyprus (52 % onder jongens tegen 46 % onder meisjes), Oekraïne (48 % onder jongens tegen 39 % onder meisjes), de Faeröer (83 % onder jongens tegen 72 % onder meisjes) en Georgië (75 % onder jongens tegen 62 % onder meisjes).

Preventieactiviteiten

Students in a classroom

Ongeveer 72 % van de ESPAD-leerlingen geeft aan te hebben deelgenomen aan minstens één preventiemaatregel in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek. Deze maatregelen variëren van bewustmakingsevenementen, die uitsluitend gericht zijn op het verstrekken van informatie, tot programma’s met interactieve activiteiten die gericht zijn op de ontwikkeling van persoonlijke en sociale vaardigheden. Dit is de eerste meting die informatie bevat over deelname aan preventieprogramma’s en nieuwe inzichten biedt in de deelname van jongeren aan dergelijke initiatieven. Het is belangrijk om te benadrukken dat niet alle preventiemaatregelen empirisch onderbouwd zijn.

Meer dan de helft van de leerlingen (56 %) geeft aan te hebben deelgenomen aan bewustmakings- of informatiebijeenkomsten over legale en illegale middelen of risicogedrag. Het deelnamepercentage is het hoogst in Slowakije (77 %) en Hongarije (74 %), terwijl dit het laagst is in Kosovo (31 %) en Montenegro (38 %).

Alcohol is het onderwerp dat het vaakst aan bod komt: 49 % van de leerlingen gaf aan te hebben deelgenomen aan voorlichtingsbijeenkomsten hierover. Op nationaal niveau zijn de percentages het hoogst in Slowakije (70 %) en Kroatië (67 %), terwijl de laagste percentages worden gemeten in Kosovo (18 %).

Tabaksgerelateerde activiteiten zijn de op één na meest genoemde activiteiten, die door 38 % van de leerlingen werden bijgewoond. De hoogste deelnamecijfers worden waargenomen in Slowakije en Hongarije (59 %), de laagste in Cyprus (22 %) en Georgië (23 %).

Gemiddeld geeft slechts 31 % van de ESPAD-leerlingen aan te hebben deelgenomen aan bewustmakings- of informatiebijeenkomsten over illegale middelen. De deelnamepercentages zijn het hoogst in Slowakije (60 %) en IJsland (56 %) en het laagst in Kosovo (10 %), Georgië en Zweden (beide 11 %).

De minst vaak behandelde onderwerpen zijn niet-stofgerelateerd risicogedrag, zoals gokken, gamen of problematisch internetgedrag, waarvoor gemiddeld 28 % van de ESPAD-leerlingen deelname aangeeft. Het hoogste deelnamecijfer wordt waargenomen in IJsland en Slovenië (48 %), terwijl Kosovo het laagste percentage heeft (9,4 %).

Deelname aan bewustmakings- of voorlichtingsbijeenkomsten over drugs wordt vaker gemeld door meisjes. Voor bijeenkomsten over gokken, gamen en problematisch internetgedrag melden jongens (30 %) echter een grotere deelname dan meisjes (24 %).

Met betrekking tot interactieve trainingsactiviteiten, een belangrijk onderdeel van preventieve inspanningen, meldt 55 % van de ESPAD-leerlingen te hebben deelgenomen aan maatregelen gericht op het ontwikkelen van sociale vaardigheden, persoonlijke vaardigheden of mediageletterdheid. Op nationaal niveau varieert de deelname van 35 % op de Faeröer en 36 % in Zweden tot 71 % in Malta en Spanje en 72 % in Finland.

De meest genoemde soort training (gemiddeld genoemd door 41 %) is gericht op sociale vaardigheden met als doel de interactie en communicatie met anderen te verbeteren (bv. het uiten van gevoelens, empathie en het omgaan met groepsdruk). Het deelnamecijfer is het hoogst in Finland (64 %), in Zweden het laagst (25 %).

Een vergelijkbaar percentage leerlingen (40 %) geeft aan deel te hebben genomen aan een training op het gebied van mediageletterdheid, die gericht zijn op het kritisch analyseren van advertenties en media-inhoud om beoogde boodschappen te herkennen en de kwetsbaarheid voor manipulatie te verminderen. Deze trainingsactiviteiten werden het vaakst bezocht in Finland (60 %) en Denemarken (59 %) en het minst in Kosovo (20 %).

Het minst voorkomende type training is gericht op het verbeteren van de persoonlijke vaardigheden, waarbij leerlingen over het algemeen strategieën leren om op gezonde wijze met moeilijke levenssituaties om te gaan. Iets meer dan een derde van de ESPAD-leerlingen (36 %) gaf aan daaraan te hebben deelgenomen. Het deelnamepercentage is het hoogst in Litouwen (56 %) en Malta (55 %) en het laagst in de Faeröer (23 %) en Zweden (24 %).

Voor deze maatregelen is het verschil tussen jongens en meisjes over het algemeen genomen groter: 60 % van de meisjes zegt hieraan deel te hebben genomen, tegenover 51 % van de jongens. Alle soorten trainingen laten een vergelijkbaar patroon zien.

Terwijl in Oost-Europa vaker bewustmakings- of voorlichtingsactiviteiten worden aangeboden, komen op het aanleren van vaardigheden gerichte preventie-initiatieven, die geacht worden potentieel effectiever te zijn dan bewustmakings- of voorlichtingsactiviteiten, vaker voor in West- en Zuid-Europa.

Deelnemende landen

De volgende landen hebben deelgenomen aan de 2024-editie van de ESPAD-enquête:
Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Faeröer, Finland, Frankrijk, Georgië, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Kosovo (1), Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Malta, Moldavië, Monaco, Montenegro, Nederland, Noord-Macedonië, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië en Zweden.

Brongegevens

De gegevens die zijn gebruikt om de datavisualisaties op deze pagina te genereren, zijn hieronder te vinden, evenals in onze datacatalogus. Deze gegevensverzameling valt onder een Creative Commons Attribution 4.0 International (CC BY 4.0) -licentie. NB Wij verzoeken u deze naamsvermelding te gebruiken: Europees Scholierenonderzoek naar alcohol en andere drugs (ESPAD).

Over ESPAD

Het Europees Scholierenonderzoek naar alcohol en andere drugs (ESPAD) is een samenwerking van onafhankelijke onderzoeksteams in meer dan 40 Europese landen en het grootste grensoverschrijdende onderzoeksproject over drugsgebruik onder adolescenten ter wereld. Het algemene doel van het project is om herhaaldelijk vergelijkbare gegevens te verzamelen over drugsgebruik onder 15-16-jarige scholieren in zoveel mogelijk Europese landen. EUDA is een belangrijke partner in het ESPAD-project.

Meer informatie is te vinden op de ESPAD-website.

    Over deze publicatie

    Aanbevolen citeerwijze: ESPAD-groep (2025), belangrijkste bevindingen van het Europees Scholierenonderzoek naar alcohol en andere drugs 2024 (ESPAD), Drugsagentschap van de Europese Unie, Lissabon, https://www.euda.europa.eu/publications/data-factsheets/espad-2024-key-findings_en

    Identificatiecodes:

    HTML: TD-01-25-003-NL-Q
    ISBN: 978-92-9408-055-4
    DOI: 10.2810/0317382

    1 Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

    Andere bronnen


    Top